Diversiteit in de dierentuin

29april2009
Bron: wageningenuniversiteit.nl
Met de diversiteit in de titel wordt niet het aantal dieren maar de genetische diversiteit bedoeld. Onderzoeker Oliehoek concludeerde dat dierentuinen en huisdierfokkers de genetische diversiteit van hun diersoorten beter kunnen beheren dan nu gebeurt.
Het voortbestaan van populaties op lange termijn is mede afhankelijk van de genetische diversiteit. Belangrijk hiervoor is het minimaliseren van verwantschap. De genetische diversiteit in toekomstige generaties wordt hoger wanneer dieren die weinig verwant zijn met de populatie meer nakomelingen krijgen. In een fokprogramma onder gecontroleerde omstandigheden (dierentuin of fokker) kan dit vaak wel, in tegenstelling tot dieren in het wild.
Fokkers gebruiken hiervoor vaak stambomen en er wordt dan gefokt met dieren die uit verschillende ‘takken’ van de boom komen. Wanneer die bomen gaten vertonen omdat de voorouders niet bekend zijn wordt dit lastig. Dieren dan als onverwant aanmerken is vaak niet terecht.
Een copromotor van Oliehoek ontwikkelde een methode om verwantschappen in kaart waardoor de diversiteit behouden kan worden.
Voor dierentuinen is het belangrijk om de dieren die de populatie gemaakt hebben te kennen. Dit zijn de zogenaamde founders, dieren die in het wild zijn gevangen.
Van vijf dierentuinpopulaties werd de genetische diversiteit ten opzicht van de founders onderzocht. In alle gevallen bleek dat een groot deel van de genetische diversiteit verloren was gegaan. Maar met een gericht fokbeleid is een deel van deze genetische diversiteit wel weer terug te brengen. Groepen met een lage verwantschap moeten daarvoor meer nakomelingen krijgen. Volgens Oliehoek vergt dit wel een omslag in het denken van de fokkers. Nu ligt het accent op inteelt maar de aandacht zou naar verwantschap uit moeten gaan. Oliehoek adviseert de methode van ‘optimale contributies’. Hiermee wordt het optimale aantal dieren bepaald op basis van verwantschap. Het verlies aan diversiteit ten opzichte van de beginsituatie wordt daarmee geminimaliseerd.

Ir. Oliehoek promoveerde op 14 april bij prof. Johan van Arendonk, hoogleraar Fokkerij en genetica.